Een scheetje is “in skytske” en sjippe is “chips”
‘Dit bin ik, dit kin ik’, een onderzoek naar het vertalen van woordjes door jonge kinderen
Tweetalige kinderen van 4 jaar en ouder kennen vaak al veel woorden in beide talen en gebruiken die ook onbewust. Toch is het voor hen vaak nog lastig om bewust en zonder uitleg of ondersteuning te vertalen van de ene naar de andere taal. Om dat te doen, moet je namelijk twee talen tegelijkertijd gebruiken. Die activiteit doet een beroep op de pre-frontale cortex, een gebied in de hersenen dat zich later ontwikkelt dan de taalcentra. Wij zijn benieuwd rond welke leeftijd kinderen deze vaardigheid ontwikkelen, dat is de centrale vraag bij dit onderzoek. Inzicht hierin is belangrijk voor bijvoorbeeld het onderwijsveld.
De activiteit “Dit bin ik, dit kin ik” is opgemaakt als een soort diploma, waarbij kinderen vragen beantwoorden over wat ze allemaal al kunnen. Bijvoorbeeld in welke talen ze al woorden kunnen zeggen en tot hoever ze kunnen tellen. Door de activiteit op deze manier aan te bieden, wordt het vertaalonderdeel (waar het bij dit deelonderzoek om gaat) niet of minder als ‘test’ ervaren. De activiteit is bedoeld voor kinderen van (bijna) 4 tot en met 7 jaar. Jongere kinderen zijn niet meegenomen omdat die vaak nog maar één taal spreken.
Er is gekozen voor woorden en zinnen waarvan mag worden verondersteld dat de kinderen ze verstaan en in dagelijkse gesprekken ook gebruiken, in ieder geval in hun eerste taal. Het gaat bij dit onderzoek dan ook niet om het meten van woordenschat maar om inzicht te krijgen vanaf welke leeftijd kinderen (bewust) woorden en zinnen kunnen vertalen van de ene taal in de andere. Of andersom: Tot welke leeftijd kunnen kinderen niet op een woord komen dat ze wel kennen, omdat de andere taal hen op dat moment “in de weg” zit.
Alle kinderen in dit onderzoek worden Fries of tweetalig opgevoed, maar zelf spreken ze niet allemaal Fries tegen hun ouders. Als we het in dit verslag hebben over Nederlands sprekende kinderen, dan bedoelen we kinderen die wel Fries- of tweetalig worden opgevoed maar zelf vooral Nederlands spreken, ook tegen hun ouders. Deze kinderen zijn in feite nog niet (actief) tweetalig.
Hieronder vindt u een globaal verslag van onze bevindingen.
Nederlands naar Fries
De woorden zoals ‘knie’, ‘poes’ en ‘brood’ springen er meteen uit. Het woord ‘brood’ wordt opvallend vaak vertaald als ‘broad’ of ‘broadsje’. Dit kwam net zo goed voor bij de Nederlands sprekende als bij de Fries sprekende kinderen van verschillende leeftijden. Een aantal Fries sprekende kinderen kunnen niet op het Friese woord komen en zeggen het in het Nederlands. Dit zijn duidelijke voorbeelden van het fenomeen dat de ene taal de andere taal op dat moment in de weg zit, omdat je van Friestalige kinderen van deze leeftijd kunt verwachten dat zij het woord ‘bôle’ dagelijks spontaan gebruiken.
Kinderen hebben ook veel moeite met het woord ‘knie’. Het komt vaak voor dat ze niet op het woord ‘knibbel’ kunnen komen. Hierbij plaatsen we de opmerking dat sommige ouders thuis misschien ook ‘knie’ gebruiken, en niet ‘knibbel’.
Het woord ‘poes’ wordt opvallend vaak vertaald als ‘kat’. Mogelijk doen de kinderen dit omdat het om een andere taal gaat en dus het idee hebben dat het dan een ander woord moet zijn.
De woorden ‘huilen’, ‘mond’ en ‘zon’ konden de meeste kinderen over het algemeen gemakkelijk in het Fries vertalen. Een enkele keer werd het Fries en het Nederlands door elkaar gehaald. Dit resulteerde in woorden als guilen en sonne. Enkele Nederlands sprekende kinderen, vooral in leeftijdscategorie tot en met 5 jaar, konden bij deze woorden niet op het Friese woord komen.
In de zinnen halen de meeste kinderen de twee talen door elkaar. In de zin ‘Het is vandaag koud’ werden de woorden ‘vandaag’ en ‘koud’ vaak niet vertaald naar het Fries door zowel de Nederlands sprekende als de Fries sprekende kinderen. Omdat het hier ook om woorden gaat die de meeste (Friestalige) kinderen regelmatig gebruiken, blijkt hier uit dat het vertalen van zinnen vooral voor de leeftijdsgroep tot en met 7 jaar nog behoorlijk lastig te zijn.
Bij de zin ‘Ik laat een scheetje’ maakten vooral de Nederlands sprekende kinderen van het woord ‘scheetje’ een zelfbedacht Fries klinkend woord. Dit resulteerde in woorden als: skytske, winsje, skoeitsie.
Fries naar Nederlands
De woorden ‘rein’, ‘famke’, ‘doar’, ‘búk’ en ‘gûle’ werden door een paar Fries sprekende kinderen niet vertaald, zij zeiden het woord in het Fries. De meeste Nederlands sprekende kinderen in dit onderzoek kunnen wel op deze woorden kunnen komen. Hoewel ze Fries- of tweetalig worden opgevoed spreken deze kinderen zelf vooral Nederlands, mogelijk zit het Friese woord hen hierdoor minder ‘in de weg’ bij deze vertaaloefening.
Het woord ‘bôle’ werd een enkele keer vertaald als ‘boterham’. Dit kwam voor bij de Nederlands sprekende en de Fries sprekende kinderen.
Bij het woord ‘sjippe’ zijn verschillende vertalingen te zien. Naast zeep worden hier woorden als chips, sjoppe en schuim ingevuld.
De zinnen blijken ook hier moeilijker te vertalen dan de woorden. In de zin ‘De hûn is fuort’ werden de twee talen door elkaar gehaald bij de woorden ‘hûn’ en ‘fuort’. Dit resulteerde in zinnen als: ‘De hond is fuort’ en ‘De hûn is weg’. Ook met de zin ‘Ik fyn sprútsjes lekker’ hadden de Fries sprekende kinderen moeite. Enkele kinderen vertaalden de woorden ‘fyn’ en ‘sprútsjes’ niet naar het Nederlands. Hierbij plaatsen we de opmerking dat ‘sprútsjes’ typisch in woord is dat thuis wel wordt gebruikt, maar op school, op televisie en door kinderen onderling veel minder. Het kan zijn dat de kinderen zich het Nederlandse woord hierdoor nog niet eigen hebben gemaakt.
Algemeen
Wat meteen opvalt is dat alle kinderen over het algemeen beter van het Fries naar het Nederlands kunnen vertalen dan andersom. Het is logisch dat dit bij de Nederlands sprekende kinderen het geval is. Maar opvallend is dat dit ook bij de Fries sprekende kinderen zo is, hier zou je het andersom verwachten.
Conclusie
Van de onderzochte groep blijkt dat vooral de kinderen tot en met 6 jaar nog regelmatig moeite hebben met het reproduceren van woorden in de ene taal als ze net zijn geconfonteerd met hetzelfde woord in een andere taal. Dit speelt met name bij kinderen die de beide talen goed beheersen. De woorden lijken elkaar dan tijdelijk ‘in de weg’ te zitten. Dit betekent niet dat een tweetalige opvoeding een probleem is voor kinderen. De tweetaligheid zorgt er juist voor dat de ontwikkeling van bepaalde hersengebieden extra wordt gestimuleerd. Het betekent wel dat dat het vertalen van losse woorden en zinnen bij kinderen van 4 tot en met 6 of 7 jaar geen goede manier is om hun taalkennis/woordenschat te meten.
Ljouwert, 21 september 2017
Team Heit&mem-panel